Graag wil ik iedereen bedanken die mij mooie foto's heeft toegezonden! Prachtig. Zonder jullie inbreng was dit weblog niet zo mooi geweest!
Janka van den Berg
OPROEP:
Bent u zelf in het bezit van mooie foto's of videomateriaal wat absoluut niet mag ontbreken op deze weblog? Stuur mij dan een e-mailbericht: jm.vdberg@home.nl
Een veenkolonie is een nederzetting die is ontstaan doordat arbeiders naar een gebied trokken waar hoogveen werd afgegraven voor de productie van turf. Met de aanduiding Veenkoloniën wordt meestal gedoeld op de streek in het oosten van Groningen en Drenthe. Hier lag het Bourtangermoeras dat vanaf omstreeks 1600 in cultuur werd gebracht. Zie ook het artikel Groninger Veenkoloniën. De oudste veenkoloniën in dit gebied (Kropswolde, Wildervank) liggen het dichtst bij de stad Groningen. De grootschalige vervening in Zuidoost-Drenthe begon pas vanaf 1850, nadat de eerste grote kanalen (Verlengde Hoogeveense Vaart en Oranjekanaal vanuit het westen en het Scholtenskanaal vanuit het noorden) waren gegraven. Het veen in Zuidoost-Drenthe bevatte een dikke bolsterlaag. Deze werd voornamelijk fabrieksmatig verwerkt tot turfstrooisel. Veenkoloniën zijn ook buiten dit gebied te vinden: in Zuid-Drenthe en Noord-Overijssel (Hoogeveen, Dedemsvaart), in Friesland: Heerenveen en een tweetal in de Peel: Helenaveen en Griendtsveen. De meeste veenkoloniën worden gekenmerkt door hun langgerekte ligging langs een kanaal met lintbebouwing, bijvoorbeeld Valthermond dat in veel gevallen intussen gedempt is zoals bij Nieuw Buinen en Eerste en Tweede Exloërmond. Er zijn echter ook veenkoloniën die niet zijn ontstaan langs een kanaal, maar langs een weg. Dat geldt met name voor een aantal veenkoloniën in Drenthe zoals Zuidlaarderveen, Eexterveen, Gieterveen, Drouwenerveen, Buinerveen en Exloërveen. Het ontgonnen veengebied rond de Friese Stellingwerven het Drentse Westerveld en het Groningse Vredewold worden ook wel de Veenkoloniën genoemd. Hierdoor ontstaat er vaak veel verwarring rond de benaming Veenkoloniën. [bewerk] Sociale verhoudingen In de veenkoloniën bestonden grote sociale verschillen. De hoogste sociale laag bestond uit veenbazen. Deze hadden grote stukken moeras opgekocht en lieten deze door arbeiders ontginnen. Vaak ging dit gepaard met grote misstanden en werden de veenarbeiders uitermate slecht behandeld waardoor er relletjes en stakingen uitbraken. Boeren maakten de tweede sociale laag uit. Deze kwamen als het veen ontgonnen was. Veel veenarbeiders werden daarop landarbeider. De derde sociale laag bestond uit turfschippers en hun families. Aanvankelijk vervoerden zij over de langgerekte kaarsrechte kanalen turf, later ook aardappelen en andere agrarische producten. De onderste sociale laag bestond uit veen en landarbeiders, scheepsknechten en scheepsjagers. De gravers van de kanalen kenden een eigen hiërarchie. De vele kilometers werden met de hand gegraven. De man die onderin stond op de bodem van het kanaal stond het laagste in aanzien en verdiende het minst. De middelste man iets meer en de man die boven aan de wal stond had het meeste aanzien en verdiende dienovereenkomstig. Uit de wereld van het kanalen graven komt dan ook de term 'hogerop komen'. Ondanks het zware werk en de grote armoede bleef het veen lokken en kwamen er avonturiers uit heel Nederland en Noord-Duitsland om in het veen te komen werken. De dichter Koos Schuur dichtte over het harde bestaan: 'Novemberland' 'Al wie hier samenkwam uit verre streken, het land ontgon en zich een woonplaats schiep, was elders uitgestoten, uitgeweken, en droeg het hart in haat, tien turven diep.'
of spring op de fiets, de auto of natuurlijk: juist ja: de BOOT Dit mooie Drentse plaatsje is absoluut de moeite waard!
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Annerveenschekanaal (Drents: Annerveensekenaol) is een Nederlandsdorpje in het noordoosten van de Drentse gemeente Aa en Hunze, op de grens met de provincie Groningen. In het dorp, dat gekenmerkt wordt door boerderijen en herenhuizen, bevindt zich een Nederlands Hervormd boerderijkerkje uit 1836 en Annerzathe ,een landhuis uit 1878 in Waterstaatstijl omringd door een grote landschapstuin. Behalve de openbare basisschool De Badde zijn er geen voorzieningen meer. Annerveenschekanaal is ontstaan als een veenkolonie. Het bestaat hoofdzakelijk uit lintbebouwing aan de oostkant van het Grevelingskanaal. Het kanaal is genoemd naar Lambartus Greijvelink, mede-eigenaar van de Annerveensche Heerencompagnie die de hoogvenen in dit gebied heeft ontgonnen. Naar hem is ook een herenhuis in het dorp vernoemd, het Greijvelinkhuis. Eind negentiende eeuw vormde het kanaal een belangrijke transportroute en was het dorp volledig ingesteld op de binnenvaart. Het verstilde kanaal, met zijn kleine bruggetjes en bomenrijen aan weerskanten, biedt het dorp een pittoreske aanblik en maakt Annerveenschekanaal tot een van de meest karakteristieke veenkoloniale dorpen van Drenthe. Het kanaal is opgenomen in een nieuwe vaarroute die is aangelegd tussen het Zuidlaardermeer en Bareveld.
Turfvaart
Sinds de 15e eeuw wordt er turf uit Drenthe gevoerd. De vroegste turfvaart vond plaats vanuit de veengebieden langs de Oostermoersche Vaart zoals Annerveen, Eexterveen, Gieterveen en Bonnerveen. Dit turftransport was geheel in handen van het Groningse Schuitenschuiversgilde (zie: Schippersgilden). De turf werd bij de lenten langs de Oostermoersche Vaart ingeladen en met kleine turfschepen, de snabben, naar de stad vervoerd. De turfvaart in de Drentse veenkoloniën bleef tot aan het einde van het turftijdperk in de 20e eeuw grotendeels een Groningse aangelegenheid. Dit was anders in de rest van Drenthe. In het begin van de 17e eeuw kwam in Zuidwest-Drenthe de turfproductie op gang. De eerste turf die hier vandaan werd vervoerd kwam uit de venen rond Kolderveen, Nijeveen en Havelte. Met kleine schuitjes werd de turf over de kanalen of griften naar Meppel vervoerd en daarna door Meppeler potschippers (zie potschip) naar Zwartsluis gebracht. In Zwartsluis werd de turf overgeladen in grote zeewaardige potschepen die over de Zuiderzee naar Zwolle of Amsterdam voeren. Deze turfvaart met potschepen was vrijwel geheel in handen van de leden van het Meppeler schippersgilde dat al in 1566 bestond. Zo voeren rond 1607 wel 150 Meppeler turfpotten op Amsterdam. Dit vervoerspatroon van turfschepen die hun lading in Zwartsluis overlaadden bleef tot halverwege de 19e eeuw bestaan. Daarna waren de kanalen in Drenthe zoals de Hoogeveensche Vaart en het Meppelerdiep verbreed en verdiept, zodat grotere schepen direct vanuit de venen naar Zwartsluis en de Zuiderzee konden varen. Het overladen in Zwartsluis was toen niet meer nodig. De turfvaart kende een vast stramien. De turfschippers voeren met hun pramen zo ver mogelijk over de kanalen en wijken de Drentse veengebieden in. Door de geringe diepgang van de schepen ging dat vrij gemakkelijk. Het laden was grotendeels vrouwenwerk. De mannen voerden de kruiwagens aan uit het veld die door vrouwen bij de turfhopen waren volgeladen. Eerst werd het ruim van de praam volgestort met turf en daarna werd de deklast gestouwd. Dit was een precies karweitje want de turfstapel mocht tijdens het varen niet overboord vallen. Volgens een speciale stapelmethode, het loegen, werd er een massieve muur van turf rondom de boorden van het schip gebouwd. De schipper kocht meestal zelf zijn eigen turflading van de veenbaas. Bij het laden hielp de schipper niet mee maar verstrekte hij gewoonlijk ruime hoeveelheden jenever. Voor de meeste pramen was de turfmarkt van Zwartsluis het eindpunt. Hier werd de turf uitgeladen en werd de totale omvang van de lading gemeten. Bovendien moesten de schippers hier een aantal heffingen betalen zoals het mandegeld en de belasting op uitgevoerde turf, de turfimpost. Daarna werd de lading verkocht aan schippers die over de Zuiderzee voeren. Meestal waren dit Meppelers. De kleine pramenschippers uit bijv. Hoogeveen voeren daarna weer terug om een volgende lading te halen. Toen de Hoogeveensche Vaart na 1850 werd verbreed en uitgediept konden veel schippers met grotere pramen gaan varen. Daarvoor was 75 cm de maximaal toegestane diepgang op de Hoogeveensche Vaart. Met een grotere of Overijsselse praam konden zij direct naar Amsterdam varen en zelf hun turf verkopen aan de eindgebruiker. Veel turfschippers combineerden hun varende beroep met dat van boer of veenbaas. De turfvaart bleef bestaan zolang er nog behoefte aan deze brandstof was. Rond 1920 stortte de turfmarkt echter in als gevolg van de opmars van de steenkool. Het turfvervoer naar het westen en zuiden van het land werd toen steeds minder rendabel omdat de steenkoolaanvoer daar snel een grote omvang bereikte. In Drenthe kon de turfvaart het wat langer volhouden omdat de afstand van turfgebied naar gebruiker klein was. Veel turfschippers hadden in de loop der jaren een vaste klantenkring opgebouwd. Zij zochten hun turf zelf uit op de turfvelden en kochten de beste partijen op die ze aan hun klanten verkochten. Tijdens de wederopbouw na WO II werd de turfhandel door de overheid gestimuleerd omdat daarmee de steenkool kon worden uitgespaard voor de industrie. Rond 1960 was het echter afgelopen met de turfhandel en daarmee ook met de turfvaart. Steenkool was de gangbare brandstof geworden en vanaf 1963 deed ook het aardgas zijn intrede. De laatste Drentse turfschipper was Lieuwe de Harder uit Meppel die in 1965 zijn laatste vrachtje turf vervoerde. [Kerkmeijer]
Literatuur
Lit.: M.A.W. Gerding, 'Hoogeveense schippers en hun pramen', Ons Waardeel 3 (1983) 91-95; Gerding, Vier eeuwen turfwinning; H. Roest, Turfschipperij: beroep zonder glorie (Meppel 1992); A. Schuring, 'De Turfschipper', in: H. Gras en A. Schuring, Gedane zaken. De twintigste eeuw in 32 portretten (Groningen 2001). Video & animatieTurftransport
Op 2 mei jl. werd op feestelijke wijze de nieuwe vaarverbinding geopend. Alle inwoners van de dorpen Kiel-Windeweer, Nieuwediep, Bareveld, Eexterveenschekanaal en last but not least Annerveenschekanaal vierden met elkaar dit heugelijk feit! 's Avonds werd het spektakel afgesloten met muziekoptredens in de feesttent te Kiel-Windeweer met optredens o.a. Hollands Verdriet en Marianne Weber.